Onderzoek van De Souza (2018) toont aan dat er vooral een goede verhouding moet zijn tussen C16:0 en C18:1 vetzuren. Een hoog gehalte C16:0 laat bijvoorbeeld zien dat er ruimte is voor verbetering.
Vet voeren = kijken naar vetzuren
Het voeren van vet aan melkkoeien, is eigenlijk het kijken naar vetzuren in de melk. Deze vetzuren zijn voor iedere veehouder beschikbaar op Z-net. Een aantal vetzuren dat in de melk teruggevonden kan worden is: myristinezuur, palmitinezuur, stearinezuur en oliezuur. De belangrijkste vetzuren afkomstig uit voeding zijn palmitinezuur, oliezuur en stearinezuur.
Figuur 1: informatie vetzuursamenstelling melkvet (Bron: Z-net).
Myristinezuur |
Palmtinezuur % van het vet |
Stearinezuur % van het vet |
Oliezuur % van het vet |
(C14:0) | (C16:0) | (C18:0) | (C18:1) |
Palmitinezuur (C16:0)
Palmitinezuur (C16:0) is een verzadigd vetzuur en is een van de meest bekende vetzuren. Dit type vetzuur wordt verstrekt via de Bergafat F100. Het voeren van dit vetzuur zorgt voor een verhoging van het melkvet. Het vetzuur C16:0 verhoogt de energie-output richting de uier ten koste van de lichaamsreserves direct na afkalven. Dit kan de negatieve energiebalans (NEB) vergroten waardoor koeien terugvallen in conditie.
Oliezuur (C18:1)
Een ander bekend vetzuur is oliezuur (C18:1). Dit vetzuur staat bekend om het verhogen van de melkgift, het tegengaan van conditieverlies en het verbeteren van de vruchtbaarheid. De reden dat C18:1 juist meer op de lichaamsreserves en vruchtbaarheid werkt, is omdat de het de ongevoeligheid voor insuline na het afkalven helpt te herstellen. Insuline is een hormoon dat ervoor zorgt dat glucose opgenomen wordt in lichaamscellen en wordt gebruikt als energiebron. Insuline speelt ook een rol bij het herstellen van de ovariële cycliciteit na het afkalven.